Leviticus 15

41) Om te leren,

Te weten, den priester, en door den priester het volk.

1) Een ieder man,

Hebreeuws, Man man. Welke herhaling betekent alle, of een ieder man. Alzo Exod. 36:4, en onder, Lev. 17:3,8,10.

Ex 36.4 Le 17.3,8,10

2) vlees,

Zo wordt eerbaarlijk genaamd de schamelheid des mans, gelijk ook boven, Lev. 12:3; Ezech. 16:26, en Ezech. 23:20, en hier in Lev. 15:3.

Le 12.3 Eze 16.26 23.20 Le 15.3
3) uitzevert,

Te weten, door zwakheid en natuurlijke ziekte, die de geneesheren gomorrhoeam noemen.

4) tuig,

Of, vat. Het Hebreeuwse woord betekent hier allerlei huisraad, gereedschap, vaten, klederen, werktuig, roerend goed. Alzo onder, Lev. 15:6,22.

Le 15.6,22
5) het vlees desgenen,

Dat is, het lichaam desgenen, die den vloed heeft, uitgenomen zijne handen, die gewassen zijn. Zie onder, Lev. 15:11.

Le 15.11
6) hij zijn klederen wassen,

Te weten, die bespogen is.

7) zadel,

Versta, allerlei tuig, gereedschap of maaksel en kussenwerk, bekwaam om op te zitten.

8) gereden hebben,

Of, gevaren hebben. Want het Hebreeuwse woord betekent niet alleen rijden op een beest, Gen. 24:61; Num. 22:22, maar ook rijden op een wagen; 2 Kron. 35:24; Jer. 17:25.

Ge 24.61 Nu 22.22 2Ch 35.24 Jer 17.25
9) gereinigd zal zijn,

Dat is, wanneer zijn vloed zal ophouden.

10) zijn reiniging

Versta, de onderhouding der ceremoni‰n, die naar de wet vereist waren, opdat hij voor rein gehouden mocht worden.

11) zeven dagen

Zie Num. 19:11, enz.

Nu 19.11

12) levend water baden,

Zie boven, Lev. 14:5.

Le 14.5
13) twee jonge duiven nemen;

Hebreeuws, twee zonen ener duif; en zo onder, Lev. 15:29.

Le 15.29
14) zal uitgegaan zijn,

Te weten, in den slaap. Want dit is een andere soort van onreinheid dan de voorgemelde, die uit lichamelijke zwakheid veroorzaakt werd.

15) de vrouw,

Te weten, zal onrein zijn.

16) als een man

Versta hier, een zodanig man, die de voorgemelde ziekte had, of die anderszins in den slaap verontreinigd was.

17) afzondering zijn;

Zie boven, Lev. 12:2.

Le 12.2
18) tuig,

Zie boven, Lev. 15:4.

Le 15.4
19) het op het leger geweest zal zijn,

Te weten, tuig, of vat, of roerend goed, liggende op haar leger, of op enig ding, dat er op is.

20) zekerlijk

Hebreeuws, liggende gelegen heeft.

21) haar gelegen heeft,

Hebbende haar vloed, doch buiten weten van den bijligger, want wetens en willens bij ene maandstondige te slapen, was op lijfstraf verboden; onder, Lev. 20:18.

Le 20.18

22) afzondering

Dat is, haar maandstonden; zo genoemd omdat zij gedurende dezelve van het gezelschap der mensen afgezonderd werd.

23) op hem zij,

Dat is, dat hij met haar maandstonden besmet werd.

24) tijd harer afzondering,

Versta, den gewonen tijd van haar maandstonden.

25) boven hare afzondering,

Dat is, langer dan zij gewoon was.

26) als zij van haar vloed

Dat is, wanneer de vloed ophoudt.

27) in hun onreinigheid niet sterven,

Dat is, om hunne onreinheid.

Copyright information for DutKant